Is het werkelijk zo »onschuldig« als witte volwassenen Zwarte Piet gaan spelen en dat dan verantwoorden door zich verdedigend te verschuilen achter onschuldige kinderen? En is het feest waarin die Zwarte Piet zo’n prominente rol heeft metterdaad zomaar te kwalificeren als »een onschuldig kinderfeestje«? Hoe onschuldig is dit ‘negertje spelen’ eigenlijk? Want dat is toch wat Zwarte Piet lijkt te zijn: een ‘negertje’, oftewel een ouderwetse en kwetsende karikatuur van een zwarte persoon. Niet alleen ziet Zwarte Piet eruit als die karikatuur — hij draagt immers alle bijpassende symbolen —, hij vertoont bovendien de bijbehorende karikaturale trekjes en maniertjes, want hij gedraagt zich als een infantiel, sullig en dommig figuur. Niemand kan ontkennen dat in de hele geschiedenis van deze wereld deze infantiele dommigheid veel te lang werd gezien als een bijzonder kenmerk van het »ras« van de zwarte mensen. Zwarte mensen die veel te lang officieel als ‘negers’ werden betiteld.
Op 5 december 2015 publiceerde Miguel Heilbron op De Correspondent een artikel met de titel Hoe Zwarte Piet langzaam maar zeker van kleur verandert. Niet alleen de titel trok mijn aandacht, maar ook de prachtige foto van een blauwe Piet tegen een telelens-horizon van grijze tinten die diepte verlenen aan de achtergrond waartegen een lok van het nog steeds aanwezige kroeshaar uiterst scherp en gedetailleerd afsteekt.
Okay, deze Piet is blauw en niet zwart. Ook ontbreken de gouden oorbellen aan het niet naakte, want blauwe oor. Maar is blauw echt zoveel beter dan zwart? Raak je daarmee wel de problematische kern van deze hele kwestie kwijt? De problematische kern is immers dat er stevig vastgehouden wordt aan de »onschuldige traditie« waarbij witte volwassenen zich zwart schminken, kroeshaar-pruiken opzetten, de lippen rood verven, gouden oorbellen dragen en als sullige en dommige figuren rond een oude witte man met baard dansen en springen. En niet alleen dat: die oude witte man wordt door hen kritiekloos aanvaard als de enige autoriteit die zij respecteren. Meer dan door de zogenaamde »kleurverandering« die zowel titel als foto aankondigen, werd ik door deze cruciale problematische kern van het onderwerp zelf gemotiveerd om even de tijd te nemen mijn aandacht te richten op het lezen van het artikel.
Heilbron begint zijn verhaal met de stereotype reactie van ‘blank’ Nederland die zich telkens weer uit als kritiek op de Piet-critici. Een vraag die direct bij mij opkomt, is of je hier daadwerkelijk kunt spreken van kritiek en kritisch denken. Kan het niet zo zijn dat hier eerder sprake is van een houding van ontkenning, afwijzing en verzet? Verzet vooral tegen de mogelijkheid van mening te kunnen — misschien zelfs te moeten — veranderen? Het effect van een dergelijk verzet is dat er een soort negativisme op het toneel verschijnt dat meer te maken heeft met cynisme en sarcasme dan met kritiek. De argumentatie van dit cynisme is uiterst statisch — zij evolueert niet — en graviteert voornamelijk rond het zogenaamde kinderen-argument:
- Zwarte Piet is geen racisme, oftewel ‘wij zijn geen racisten’ en onze onschuldige kinderen al helemaal niet;
- Zwarte Piet zélf is onschuldig;
- Zwarte Piet is namelijk een kindervriend;
- Zwarte Piet is een cruciaal onderdeel van een leuk kinderfeestje.
Het is een mooi document dat Heilbron presenteert van de historie van het pietendebat en hoe dit debat in de afgelopen jaren in een stroomversnelling is geraakt. Een omkeerpunt manifesteerde zich toen een groep kunstenaars op een gegeven moment tot het inzicht kwam dat dit maatschappijkritische debat niet meer alleen ten tijde van het jaarlijks terugkomende »kinderfeestje« urgentie heeft, maar gedurende heel het jaar. Er moest actie gevoerd worden, want woorden alleen waren niet meer voldoende om het racisme dat schuilgaat in de symboliek van de figuur Zwarte Piet bloot te leggen en zichtbaar te maken. Maar wat is dat eigenlijk precies: racisme?
Wat is racisme?
Mijn definitie van racisme is dat dit fenomeen gebaseerd is op het sociale construct van »ras« dat ergens in de zeventiende eeuw ontstaan is teneinde het menselijke ras onder te verdelen in »subgroepen«. Deze »subgroepen« zouden van elkaar verschillen aan de hand van fenotypische kenmerken en karaktertrekken. De Van Dale definieert fenotype als de voorstelling van levende wezens als product van erfelijke aanleg en van het beïnvloedend milieu. Racisme is dan de voorstelling dat alle leden van een onderscheiden »subgroep«, oftewel »ras«, bepaalde eigenschappen, karakteristieken of onvermogens hebben die specifiek zouden zijn voor dat »ras« en wel op een manier waarop dat »ras« inferieur en minderwaardig zou zijn ten opzichte van een ander »ras«.
Racisme heeft alles te maken met vooroordelen, reductie, discriminatie en uiteindelijk de volledige afwijzing van een persoon van dat andere »ras«; zo’n persoon is de Ander met een hoofdletter A. Dit antagonisme is gegrond in het blinde — want nog niet getoetste — vooroordeel dat het eigen »ras« superieur is en dan voornamelijk in termen van de »vooruitgangsgedachte« van het zogenaamde verlichtingsfundamentalisme. Het verlichtingsfundamentalisme wordt door de Van Dale kort en krachtig gedefinieerd als het zonder enige relativering uitdragen van de idealen van de 18e-eeuwse verlichting zoals rationalisme, antigodsdienstigheid, algehele vrijheid en het belang van kennis.
Synoniemen voor racisme — oftewel de opvatting dat het ene mensenras superieur zou zijn aan het andere — zijn: rassenwaan, bigotterie en dweperij, antisemitisme, antiziganisme (racisme gericht tegen zigeuners), xenofobie, chauvinisme (blinde ingenomenheid met alles van en in het eigen land), het Engelse woord bias, intolerantie (onverdraagzaamheid) en apartheid. Apartheid kan dan nog onderverdeeld worden in historische en seksuele apartheid. Racisme heeft dus niet per definitie iets met enkel een andere huidkleur te maken — alhoewel dat wel een van de belangrijkste, want meest in het oog springende fenotypische kenmerken is —, maar ook met een bepaald geloof, een bepaalde nationaliteit en zelfs met een bepaalde sekse of seksuele oriëntatie. Daarom beschouw ik het seksisme ook als een vorm van racisme.
Een van de voor mij belangrijkste kenmerken van racisme is dat het niet zozeer gaat om een geïndividualiseerde vorm van raciale vooroordelen, maar om de hiërarchische aspecten van racisme als een systeem dat een ongelijke verdeling van middelen, kansen en mogelijkheden tussen verschillende groepen instandhoudt. Robin di Angelo legt dit in mijn ogen heel helder uit in dit artikel:
Because whites built and dominate all significant institutions, (often at the expense of and on the uncompensated labor of other groups), their interests are embedded in the foundation of U.S. society.
In plaats van de U.S. society kan er mijns inziens ook staan: de Europese samenleving, of de westerse, aangezien er ook hier sprake is van een ongelijke verdeling van middelen, kansen en mogelijkheden tussen de verschillende groepen. Wat Di Angelo hier duidelijk maakt is dat ondanks dat een wit individu tegen racisme zou kunnen zijn, zij of hij nog steeds enorme voordelen haalt uit de verdeling van middelen, kansen en mogelijkheden die allemaal gecontroleerd worden door witte mensen. Ook al zou er een niet wit persoon of een vrouw aan de tafels van de macht kunnen zitten, de overgrote meerderheid van de beleidsvormers is nog steeds wit of man.
En natuurlijk, zo benadrukt Di Angelo, hebben ook witte mensen problemen en ook zij komen voor obstakels te staan, maar systemisch racisme zal daar geen deel van uitmaken. Zwarte Piet is — nota bene door het karikaturale stereotype van een sullig en dommig ‘negertje’ — hoe dan ook een symbool voor dit systemische racisme, waarover meer op de volgende pagina.