The banality of Evil — de banaliteit van het kwaad. Zonder interpretatie is deze zin vrijwel betekenisloos. Het is een zin die sinds zijn geboorte telkens weer opduikt, zodra er iets gebeurt dat moeilijk te vatten is. Echter, te vaak worden deze paar woorden volledig fout begrepen. In dit korte essay probeer ik de nodige interpretatie te geven van Hannah Arendts notie van ‘de banaliteit van het kwaad’. Ik wil aanschouwelijk maken hoe en waarom zij bij het zien van Adolf Eichmann in Jerusalem tot deze conclusie kwam. Vooral wil ik laten zien wat Arendt wilde vangen met deze omstreden banaliteit van het kwaad, omdat ik ervan overtuigd ben dat dit cruciaal is voor een juist begrip en een juiste waardering van heel haar gedachtegoed.
Toen Arendt in Jerusalem was en Eichmann in levenden lijve zag, ontdekte ze hoe oppervlakkig hij was. Ze zag een door en door conformistische man die zich volledig aanpaste aan een banale samenleving. Banaal omdat deze samenleving de morele wetten op hun kop zette — de zonde ‘je mag niet doden’ werd immers de deugd ‘je moet doden’. Ze zag een mens zonder enig eigen en onafhankelijk besef van wat verantwoordelijkheid werkelijk is. Ze zag een persoon die enkel gemotiveerd was door de wens omhoog te klimmen binnen de Nazi hiërarchie.
Gedachteloos zijn is weigeren zelf na te denken
Eichmann was — en dit is cruciaal — gedachteloos. Hiermee bedoelde Arendt niet dat hij onverschillig was, maar dat hij weigerde zelf na te denken, en dit terwijl hij daartoe wel in staat was. Hij was intelligent genoeg om morele wetten foutloos op te kunnen sommen en te declameren. Zelfs Kants categorische imperatief wist hij foutloos te reciteren: ‘handel alleen volgens de maxime waarvan je tegelijkertijd wilt dat het een universele wet is’ die dus ook voor jezelf geldt. Desondanks was hij niet in staat om zichzelf in een zelfgesprek — in het twee-in-een van het denken — de vraag te stellen die essentieel is voor de morele ervaring van de mens. Die vraag is:
Kan ik met mezelf leven als ik dit doe?
Het is een vraag die alles te maken heeft met de eigen morele ervaring en niets met het volgen van voorgegeven morele wetten. Maar Eichmann dacht niet na. Hij weigerde na te denken en zich deze vraag te stellen en dit was voor Arendt de banale domheid van Eichmann: in plaats van te denken conformeerde hij zich aan het heersende regime, want gedreven door een zuiver eigenbelang en een banale carrièrezucht.
Dit blijkt voor Arendt uit het feit dat hij op 31 Juli 1941 door het hoofd van de inlichtingendienst van de S.S., Reinhardt Heydrich, geïnformeerd werd over de Endlösung — de systematische genocide van het joodse volk. Deze finale oplossing van het Jodenvraagstuk zou vier weken later het officiële beleid worden. In die vier weken had Eichmann voldoende mogelijkheden om zelf te zien wat dit beleid werkelijk inhield en betekende. Hij reisde in die periode af naar Polen om met eigen ogen de operatie en uitvoering van de Endlösung in de praktijk te zien. Naar eigen zeggen walgde hij ervan en kon hij het niet aanzien zonder misselijk te worden en een hevige innerlijke afkeer te voelen. En toch was hij alsnog in staat na die vier weken de verantwoordelijkheid op zich te nemen om alle joden naar een dood te transporteren die zo afstotend was voor hem.
Dit is waarom Arendt zich ernstig afvroeg — en deze vraag was voor haar van groot politiek belang — hoe lang het duurt voordat een doorsnee mens de innerlijke weerzin tegen zware geweldsmisdrijven kan overweldigen. En wat gebeurt er vervolgens precies met zo iemand, zodra die deze grens heeft overstegen? Waar het om gaat is dat Eichmann duidelijk een geweten had en dat geweten functioneerde naar behoren gedurende die vier weken. Echter, na die vier weken begon dat geweten de volledig andere kant op te werken, zo schrijft ze in Eichmann in Jerusalem. Ze reconstrueerde twee sleutelfactoren in Eichmanns uiterst efficiënte uitvoering van dat officiële beleid:
Ten eerste accepteerde hij Heinrich Himmlers propaganda dat massamoord zowel een ‘heroïsche taak’ zou zijn die veel moed én loyaliteit aan de Führer vergt. Een ‘heroïsche taak’ die bovendien het vermogen behelst het lijden van een beul te verdragen. Ten tweede nam hij die “andere persoonlijke houding” aan — zoals hij dat zelf zei — toen hij gewend raakte aan het zien van al die dode mensen om hem heen. Deze andere houding omschreef hij als:
We did not care if we died today or only tomorrow.
Het is de onverschillige houding tegenover elk menselijk leven, zelfs het eigen leven. Door een herdefinitie dus van wat ‘heroïsch’ is én door onverschillig te zijn geworden ten opzichte van het menselijke leven zelf, was Eichmann bereid zijn nieuwe geweten te volgen.
Hetgeen Arendt met haar zin “de banaliteit van het kwaad” probeerde te vangen, was een soort van kwaad dat voortkomt uit het specifieke vermogen om te stoppen met denken. Een vermogen dat gecultiveerd werd door iedereen om Eichmann heen. Vanuit de nieuwe maxime: “handel alleen op een manier die de Führer goed zou keuren” — ofwel: wees absoluut loyaal aan de Führer — conformeerde iedereen zich klakkeloos en zonder vragen te stellen aan Hitlers bevel tot genocide en aan zijn visie van een ‘glorieus duizendjarig rijk’. De banaliteit van het kwaad is dus de onwil te denken. Een onwil die ontspringt uit een banaal en niet ondervraagd conformisme.
Het denken: dé voorwaarde voor het oordelen en het handelen
Het denken echter is voor Arendt dé voorwaarde voor het oordelen en het handelen. En precies daarom is Arendts gedachtegoed nog steeds uiterst belangrijk voor ons als denkende en handelende mensen in de plurale wereld.
Het denken gaat voor Arendt hand in hand met kritiek. Het moet dus een kritisch denken zijn. Een kritisch denken is niet zomaar een afwijzing van iets. Het is een stellen van wat-vragen: Wat is politiek? Wat is vrijheid? Wat is autoriteit? Arendt stelde voortdurend deze vragen en ook de vraag wat er veranderd is in de historie als het gaat om het begrip van dit soort woorden. Wat was er volledig nieuw en zonder enig precedent? Alleen als je dat nieuwe weet te traceren, kan je de betekenis van gebeurtenissen begrijpen.
De banaliteit van het kwaad was zo iets volledig nieuws in de geschiedenis. Voor haar was het een nieuwe soort misdaad, omdat de oude morele wetten volledig op hun kop waren gesteld en bijgevolg geen enkele waarde of betekenis meer hadden. Er was een nieuw soort crimineel ontstaan. De bureaucraat die blind is voor consequenties. De agent van een criminele staat. De mens die zo volledig onbekommerd voor de wereld is dat hij in staat is die wereld volledig te verwoesten. En dat allemaal gedreven door onnadenkend conformisme en banale carrièrezucht.
Louter een zeldzame moed en werkelijke nadenkendheid kunnen weerstand bieden aan het steeds groter wordende aantal van gedachteloze, banale mensen en hun gedachteloze kwade daden binnen een hele samenleving. In Eichmann in Jerusalem schreef Arendt dat het alleen de uitzonderingen waren waarvan men een ‘normale’ reactie kon verwachten. Normaal is zich de vragen te stellen: “Kan ik met mezelf leven als ik dit doe?” en “Hoe is het eigenlijk met die ander gesteld?”
Deze moedige individuen, die weerstand bieden tegen de banale status quo, noemde Arendt mensen die licht brengen in zelfs de duisterste tijden. De duisternis ontstaat als de verlichte ruimtes tussen de mensen — dat is de publieke en openbare ruimte waarin mensen zich aan elkaar kenbaar kunnen maken en met elkaar gedachtes en meningen kunnen uitwisselen — geschuwd en vermeden worden, zoals dat gebeurt in totalitaire en dictatoriale staten.
In duistere tijden vragen mensen niets anders meer van de politiek dan dat er rekening wordt gehouden met hun meest primaire belangen en persoonlijke vrijheden. Als dat gebeurt, dan hebben mensen de wereld opgegeven, zegt Arendt. Dan trekken ze zich terug uit de openbare ruimte en openbaren ze zichzelf dus niet meer. Vanaf dat moment verliezen ze uit het oog dat hun meest belangrijke primaire belangen en persoonlijke vrijheden betekenisloos zijn als er geen aandacht en zorg is voor de rest van de mensheid. Voor de pluraliteit dus in de wereld.
De terreur van het totalitarisme vernietigde juist die pluraliteit en daarmee de vrijheid. De uniekheid en diversiteit van mensen verdween geleidelijk aan, en deze vernietiging breidde zich uit als een olievlek. Individuele en unieke mensen werden gemaakt tot groepen die werden gemarginaliseerd. Door reductie en ontmenselijking werden ze uit de samenleving gestoten om geëlimineerd te worden in de doodskampen. Telkens weer waren het nieuwe groepen die hetzelfde lot beschoren was met als doel de terreur in beweging te houden, want alleen dan kon een sfeer van vrees en algeheel wantrouwen — en dus volledige instabiliteit tussen de mensen onderling — in stand worden gehouden. Door de volledige willekeur in de keuze van de volgende groep, raakte elke oriëntatie zoek, want alle standaarden werden telkens weer geradicaliseerd met als gevolg dat het individuele oordelen en handelen van de enkeling volledig irrelevant leek.
Elk gebeuren kan telkens weer opnieuw gebeuren
Alles dat ooit een keer in de geschiedenis gebeurd is — op welke plek dan ook op aarde —, kan volgens Arendt steeds weer opnieuw gebeuren. Die mogelijkheid heeft zich immers al een keer gerealiseerd en is daardoor niet meer een mogelijkheid die nog in de toekomst ligt en die zich daardoor wellicht niet zal voordoen. Dit inzicht en al haar andere inzichten omtrent het denken, het oordelen, het handelen, de zorg voor de wereld en de normativiteit van de pluraliteit zijn mijns inziens meer dan relevant voor onze huidige tijden die steeds duisterder dreigen te worden door een wereldwijd politiek klimaat dat niet alleen steeds vaker een uitsluitende retoriek bezigt, maar ook vaker en vaker een beleid voert waarbij groepen van mensen worden gereduceerd, ontmenselijkt en uitgestoten uit de samenleving. Voor hen is er geen plaats in de wereld.