Hannah Arendt omschrijft de eindigheid van de mens als iets dat onherroepelijk gegeven is door de korte duur die we doorbrengen binnen de oneindige tijd. Zij strekt zich oneindig ver uit naar het verleden, en in tegenovergestelde richting, oneindig ver naar de toekomst. Zodra we met onze geboorte de ruimte van de wereld binnenkomen, zijn we ook in de tijd. We herinneren, we verzamelen en, zoals Augustinus dat zegt: we halen uit de buik van het geheugen terug wat niet meer tegenwoordig is. We denken echter niet alleen na over het verleden, over wat is geweest, we denken ook vooruit de toekomst in en maken plannen voor wat nog niet is.
De eindeloze lineaire tijd
Als we aan tijd denken, dan doen we dat in termen van een eindeloze lineaire tijd die continuïteit en kwantiteit vertegenwoordigt. De lineaire tijd is een automatische permanentie die alsmaar voortwoekert en waarin het ene nu het vorige nu opvolgt — zelfs opslokt. Geen enkel nu is in deze vaste, homogene en continue stroom van nu-punten vast te houden.
Hoe vaak zeggen we niet ‘ik heb geen tijd’, ‘de tijd ontglipt me’, ‘wat gaat het allemaal snel’? In de lineaire tijd lijken we géén tijd te hebben en stormen we rechtstreeks af op onze dood. Zonder enige houvast. En soms, zonder enige zin: we worden geboren, we gaan dood en daartussen hebben we feitelijk niets anders dan tijd. Terwijl dan blijkt dat we die niet eens in eigenlijke zin hebben.
Bovendien leven we in een tijdperk waarin allerlei wetenschappen zich voortdurend bezig houden met oorzakelijkheid, met determinerende factoren die voorafgaan in de lineaire tijd. De natuurwetenschap, de biologie, de neurofysiologie, de empirische psychologie. Allemaal houden ze zich bezig met het vinden van verklaringen die in het verleden liggen en die onontkoombaar onze huidige levenssituatie zouden hebben veroorzaakt.
Maar hoe zit het dan met vrijheid? Vrijheid heeft toch alles te maken met openheid. Met een niet-gedetermineerdheid die we met toekomst associëren. Kan het dan niet zo zijn dat niet het verleden beslissend is, maar de toekomst? Precies met deze schijnbare tegenspraak bedrijft Søren Kierkegaard de filosofie. Aangezien het hem uiteindelijk gaat om de vrijheid, heeft de toekomst in zijn tijdstheorie de prioriteit boven het verleden en het heden. Toekomst heeft immers te maken met mogelijkheid en die weegt voor de vrijheid zwaarder dan de werkelijkheid.
Mijn geërfd verleden
Dát de toekomst prioriteit heeft, betekent echter niet dat de andere tijdsmodi er niet toe doen. Alle mogelijkheden die ik in mijn eindige leven heb, en waarop ik me kan ontwerpen, zijn reeds bepaald en zodoende begrensd. Ik ben nu eenmaal in een bepaalde tijd, cultuur en met bepaalde biologische eigenschappen geboren. Daar zit een hele geschiedenis en traditie aan vast. Dit noemde Martin Heidegger de geworpenheid van de mens in de eigen individuele facticiteit, waardoor er bepaalde mogelijkheden voor mij bij voorbaat al zijn uitgesloten. Mijn mogelijkheden komen mij dus toe vanuit mijn facticiteit, en deze facticiteit heb ik geërfd. Ze speelt bovendien gedurende mijn hele leven een rol, omdat het geen eenmalige zaak is die afgesloten in het verleden ligt.
Volgens zowel Heidegger als Kierkegaard ben ik daarom schuldig, wat betekent dat mijn eindigheid míjn verantwoordelijkheid is. Pas als ik mijn facticiteit op me neem — als ik dus de erfenis van mijn factische mogelijkheden aanvaard —, pas dan kan ik als vrij mens iets doen met mijn vrijheid. Nu wordt de samenhang zichtbaar tussen toekomst en verleden:
Zonder een eigenlijk verleden — dat wil zeggen: een in vrijheid zelfverkozen verleden —, is een eigenlijke en dus vrije en open toekomst niet mogelijk. Maar hetzelfde geldt ook andersom: pas door mijn toekomstigheid — dat is de mogelijkheid van mijn vrijheid — ben ik überhaupt in staat mijn geërfd verleden telkens weer op me te nemen.
Heidegger noemt het eigenlijke verleden die Wiederholung. De herhaling. Voor Kierkegaard echter is de herhaling een categorie van het heden en als zodanig de titel van een boek dat ie geschreven heeft onder het pseudoniem Constantin Constantius.
Het verleden moet herhaald en niet slechts herinnerd worden
Constantius is gepreoccupeerd met de vraag of de herhaling überhaupt mogelijk is voor de mens. Is niet elke poging om de beweging van de herhaling te kunnen maken uiteindelijk toch gedoemd te mislukken? Als dat zo was, dan zou blijken dat ik me mijn verleden slechts kan herinneren en dat ik het dus nimmer kan herhalen.
Constantius doet iets dat Heidegger niet heeft gedaan: als het gaat om het verleden, dan speelt ook de herinnering een rol en staat zij in samenhang met de herhaling. Hij zegt daarover:
Herhaling en herinnering zijn dezelfde beweging, alleen in tegengestelde richting; want wat herinnerd wordt, is geweest, wordt achterwaarts herhaald; terwijl daarentegen de eigenlijke herhaling voorwaarts wordt herinnerd.
Het probleem van de herhaling is dat zij nooit een repetitie kan zij van iets dat al gebeurd is. Ik kan mijn verleden immers niet naar het heden halen met als doel helemaal van voren af aan te beginnen — en dan deze keer anders. Evenmin kan ik terug in de tijd om een reeds gedane daad of keuze ongedaan te maken, of — en daar gaat het uiteindelijk om — mijn erfenis te veranderen.
En toch is het wezenlijke van de herhaling dat zij een wending brengt. Een vernieuwing ter plaatse van het verleden. Dit is dan ook de reden waarom de herhaling een categorie van het heden is, want de herhaling maakt wat is geweest — en óndanks dat het is geweest — tot iets nieuws. Tot een mogelijkheid waardoor hetgeen ooit is geweest nu voor het eerst is.
Een leeg en inhoudsloos gebulder
Het verleden is dus niet werkelijk afgesloten. Het wordt pas verleden — kan dat pas worden — als het herhaald wordt. Wordt deze mogelijkheid die de mens heeft met betrekking tot hun verleden níet op deze manier begrepen, maar louter als een nu dat voorgoed voorbij is, niet meer te grijpen is, dan — zo zegt Constantius — lost het hele leven op in een leeg, inhoudsloos gebulder.
Wil mijn leven dus samenhang hebben, niet zinloos en — ondanks mijn eindigheid — vooral vrij zijn, dan is de mogelijkheid van de herhaling cruciaal. Zo beschouwd, vormt de herhaling de kern van de hele menselijke vrijheid, zowel voor een individu als ook voor een samenleving.
Deze column is oorspronkelijk voorgedragen op 11 September 2016 bij Radio Swammerdam op AmsterdamFM. Luuc Brans en Mirjam van Zuidam gingen in gesprek met David Duindam over de ontwikkeling van holocaust-herinneringsplekken, en dan met name over de Hollandsche Schouwburg als plek van herinnering. Luister hier naar de hele uitzending: