In het westen spreekt de term Iran al lang niet meer tot de verbeelding zoals de naam Perzië en de verhalen uit Duizend-en-een-nacht dat deden. Scheherazade wist de fantasieën nog wel te prikkelen, maar door het overheersende beeld, ofwel de mythe van de Iraanse vrouw als een »per definitie onderdrukte vrouw«, is Iran in het collectieve westerse bewustzijn hét synoniem geworden voor de »gesluierde en dus beteugelde vrouwelijkheid«.
Met dit drieluik vertel ik het verhaal van zowel de geschiedenis als ook de realiteit van het feminisme in mijn geboorteland. Een geschiedenis met een meer dan 160 jaar oude traditie. De opkomst van feministische eisen in Iran is terug te traceren tot omstreeks 1850. In de tweede helft van de negentiende eeuw werd dit land gekenmerkt door fundamentele, structurele en ideologische transformaties die het begin inluidden van een diversiteit aan vrouwenbewegingen. Een begin dat zich tot op de dag van vandaag voortzet en evolueert. Dit eerste deel gaat in op de geschiedenis van het feminisme tot en met de Islamitische Revolutie.
De Constitutionele Revolutie (1905-1911)
Lang vóór de Constitutionele Revolutie begonnen zich enkele prominente en religieus goed opgeleide vrouwen te organiseren in semi geheime verbonden. Hun voornaamste doel was de scholing en educatie van meisjes. Dit doel veranderde echter tijdens de revolutie toen vrouwen voor het eerst ook politiek actief werden. Ze organiseerden straatrellen, sloten zich aan bij ondergrondse activiteiten tegen de buitenlandse machten en boycotten de import van buitenlandse goederen. Ook namen ze deel aan de vernieling van de Russische Bank om vervolgens fondsen te werven voor de oprichting van de Nationale Bank.1 Op deze wijze bespeurden sommige vrouwen het vrouwelijk potentieel voor georganiseerde politieke activiteiten en ontdekten ze hoe ze de revolutionaire kracht konden gebruiken voor hun strijd voor vrouwenrechten. Naast hun actieve en strijdbare verdediging van de constitutie – die de wettelijke gelijkwaardigheid van alle burgers moest gronden – zetten ze dus ook de gelijkwaardigheid van vrouwen aan mannen en alle relevante vrouwenkwesties op de revolutionaire agenda.
In 1906 werd de toenmalige Sjah gedwongen de constitutie te accepteren. Echter, niet heel anders dan na de Franse Revolutie — toen vrouwen werden beschouwd als ‘passieve burgers’ die niet mochten stemmen — bleken vrouwen ook hier niet te vallen onder de definitie van burger. Daarnaast waren de aan de revolutie gelieerde religieuze leiders van mening dat vrouwen geen vermogen hebben (sic!) voor politieke en legale inzichten. Een mening die door veel mannelijke constitutionalisten werd onderstreept. Om alsnog de status van vrouwen te kunnen verbeteren, bleef de vrouwelijke constitutionele activisten niets anders over dan zich opnieuw primair te richten op de bevordering van vrouweneducatie en welzijnszorg. Dus openden ze onvermoeid meisjesscholen die ze onder dwang weer moesten sluiten wat echter de (her)opening van die scholen niet tegenhield.
Opmerkelijk aan dit gebeuren is dat ook mannen zich aansloten bij diverse vrouwenbewegingen door deze zowel moreel als ook financieel te ondersteunen. De periode tussen 1910 en 1932 was een bloeitijd voor vaak geheime vrouwenorganisaties die door vrouwen van alle geloven en vanuit diverse ideologieën — islamitisch, joods, christelijk, zarathoestraans, communistisch, patriottisch, etc. — werden opgericht. Zij speelden een actieve rol in de fondsenwerving voor scholen en zieken- en weeshuizen. Rond 1913 kende Teheran negen vrouwenverbonden en drieënzestig meisjesscholen die de eerste generatie goedopgeleide vrouwen produceerden.2 Daarnaast verschenen er steeds meer vrouwenbladen met artikelen over de geleefde realiteiten van de Iraanse vrouwen. Medio 1930 bestonden er veertien vrouwenbladen die zaken als vrouwenrechten, scholing, polygamie en de sluier behandelden.3
De Pahlavi Dynastie (1925-1979)
In 1925 riep Reza Khan zichzelf uit tot de eerste Sjah van de Pahlavi dynastie. Hij tolereerde geen enkele oppositie en zodoende ook geen onafhankelijke organisatie, laat staan anti-patriarchale vrouwengroeperingen. Geleidelijk aan werden vrouwenorganisaties gedwongen hun politieke eisen te laten verstommen. De continue weerstand zijdens zowel de oelama4 als ook de regering noodzaakte steeds meer vrouwenorganisaties tot sluiting. In 1932 werd de laatste onafhankelijke Patriottische Vrouwenbond van Iran door de Sjah officieel verboden. Het voorbeeld van Ataturks moderniseringspolitiek in Turkije volgend, stelde de overheid de leerplicht in voor meisjes en werden er in het hele land openbare scholen geopend. Het uiterlijke beeld van de modernisering werd gerealiseerd door nieuwe kledingcodes. Mannen dienden zich Europees te kleden en vrouwen werden gedwongen ontsluierd — ja: ontsluierd (!) — hetgeen vaak gepaard ging met veel geweld. In 1934 initieerde Reza Sjah de ontwikkeling van een door de staat gecontroleerde vrouwenorganisatie onder leiding van zijn dochter Ashraf Pahlavi. Deze organisatie begon met een serie activiteiten omtrent welzijnszorg, met als doel enerzijds de vrouwenbewegingen te depolitiseren en anderzijds het imago van maatschappelijke vrouwenparticipatie te creëren als teken van moderniteit.5
In 1942 werd Reza Sjah door de geallieerden gedwongen onttroond en opgevolgd door zijn zoon Mohammad Reza Sjah. Het nieuwe staatsbewind had nog niet voldoende controle over de oppositie waardoor er opnieuw politieke partijen en organisaties ontstonden. Dus verrezen er ook nieuwe vrouwenorganisaties, wederom onafhankelijk van de staat, maar deze keer gelieerd aan politieke partijen zoals de communistische Tudeh partij. De geschiedenis van de constitutionele revolutie herhaalde zich: veel jonge vrouwen sloten zich aan bij studentenorganisaties en namen deel aan politieke demonstraties tegen de buitenlandse machten. Begin jaren vijftig eisten vrouwen het kiesrecht bij de Sjah, stuurden ze petities naar minister president Mosadeq, de Majles6 en de VN en verlangden ze gelijke politieke en economische rechten. In alle gevallen werd hun eis volledig genegeerd uit angst voor weerstand van de oelama.
Na de door de CIA bekokstoofde coup d’état van 1953 elimineerde de Sjah elke oppositionele en onafhankelijke partij en daarmee ook alle vrouwenorganisaties. Opnieuw werden vrouwenactiviteiten gedepolitiseerd door de imperiale controle. In 1959 werden veertien vrouwenorganisaties gecentraliseerd en wederom onder het leiderschap van Ashraf Pahlavi verenigd in de Federation of Women’s Organizations (FWO). Deze organisatie bleef intact tot eind 1978 — het einde van het Pahlavi regime. De uitvoering van alle activiteiten van de FWO werd gekanaliseerd via suborganisaties die in de meeste steden werden opgericht en die in de staatsbureaucratie geïncorporeerd waren. De enige politieke eis van deze organisaties was het kiesrecht voor vrouwen dat in 1962 — ondanks de oppositie van de oelama — werd toegekend. Binnen het kader van het moderniseringsprogramma van de Sjah — de Witte Revolutie7 — werd in 1967 de Family Protection Law (FLP) aangenomen. Dit familierecht limiteerde polygamie, verhoogde de huwelijksleeftijd van meisjes naar 18 jaar en stelde scheidingen onder de autoriteit van familierechters. Desondanks werd weerstand tegen mannelijke besluiten niet getolereerd, vooral niet bij politieke kwesties. Elke mogelijkheid tot verbetering van de status van vrouwen ging gepaard met beperkingen: sociale vrijheid was alleen mogelijk door politieke onderworpenheid. Al waren er aan het einde van het Pahlavi regime 333 vrouwen werkzaam in gemeenteraden en 24 in twee parlementshuizen, er zaten ook 323 vrouwelijke politieke gevangenen vast in de Iraanse gevangenissen.8
De Anti-Sjah Revolutie (1977-1979)
Vanaf de zomer van 1977 tot en met eind 1978 nam de onvrede onder de Iraanse bevolking steeds meer toe die zich ontwikkelde tot een alsmaar groter wordende beweging tegen de Sjah en zijn bewind. Wederom vormden vrouwen een belangrijke bron voor verandering. Via een brede coalitie tussen communisten, seculiere liberale democraten, liberale islamisten en islamitische fundamentalisten — en een massieve participatie van vrouwen — slaagde het Iraanse volk erin om op 11 februari 1979 de monarchie ten val te brengen. Nog geen maand later vervreemde Ayatollah Khomeini een groot aantal vrouwen van de revolutie doordat hij verkondigde dat alle vrouwen voortaan verplicht waren de islamitische tsjador 9 te dragen. Deze verordening werd op 6 maart uitgesproken: twee dagen voor de Internationale Vrouwendag. De door de woedende vrouwen in korte tijd geplande bijeenkomsten en spontane protestdemonstraties werden aangevallen door religieuze en fanatieke pro-Khomeini stoottroepen. Dit was de eerste echte volksoppositie tegen zowel Khomeini als ook de fundamentalisten van binnenuit de revolutionaire anti-Sjah beweging. Drie dagen lang marcheerden vrouwen van alle leeftijden, — zowel seculiere als traditionele vrouwen met tsjador — door de straten. Ze werden gesteund door mannelijke medestaanders. Er waren leuzen te horen als: ‘Vrouwenemancipatie is mondiaal: zij is noch Oosters, noch Westers’, ‘Mannen én vrouwen zijn martelaars geworden: beiden verdienen de vrijheid’ en ‘We veroordelen elke vorm van dictatuur’.
In Parijs gaf Simone de Beauvoir een persconferentie, waarin ze onder andere verklaarde: “We have created the International Committee for Women’s Rights (CIDF) in response to calls from a large number of Iranian women. […]. We have sent a telegram to M. Bazargan, asking him if he will see us. I say “we,” although for personal health reasons, I am not going. […], and it is important to have a demonstration—on the part of a very large number of Western women, French women, Italian women, and others—of solidarity with the struggle of Iranian women.”10 Minister president Bazargan (een liberale Islamist) en Ayatollah Taleghani (een populaire en progressieve geestelijke leider) verklaarden uiteindelijk dat niet alle vrouwen, maar slechts degenen die zich beschouwden als devote moslims, de sluier dienen te dragen. Ondanks deze initiële aarzeling van Khomeini slaagden de fundamentalistische machten erin om alsnog in de postrevolutionaire periode hun rivalen te verslaan.11 Vrouwen bleven tot eind 1980 demonstreren tegen het zich steeds meer doorzettende fundamentalistische beleid. Evenwel werd de FPL afgeschaft en de sharia geïmplementeerd, waardoor mannen weer — zowel in huis als ook in de publieke ruimte — de absolute macht over vrouwen in handen kregen.
Footnotes
- Mahdi, Ali Akbar. (2004). The Iranian Women’s Movement: A Century Long Struggle. In The Muslim World, Vol. 94, 427-448.
- Price, Massoume. (2001). A Brief History of Women’s Movements in Iran 1850 – 2001. www.parstimes.com/women/women_movements.html, Web 25 oktober 2015.
- Mahdi 2004
- De gemeenschap van religieuze geleerden.
- Mahdi 2004
- Het lagere huis van de Iraanse legislatuur van voor de islamitische revolutie.
- Het moderniseringsprogramma van de Sjah afgekondigd in 1961.
- Mahdi 2004
- Perzische naam voor de sluier die hoofd en lichaam bedekt.
- Afary, Janet & Anderson, Kevin B. (2005). Foucault and the Iranian Revolution. The University of Chicago Press, Chicago.
- Khazemzadeh, Masoud. Islamic Fundamentalism, Feminism, and Gender Inequality in Iran under Khomeini. University Press of America, New York.