In Bodies That Matter1 onderzoekt Judith Butler de vraag hoe het “ik” sociaal geconstitueerd is. Ze noemt dit proces het coming into discursive life van het subject waarbij het ik tussen haakjes wordt geplaatst en gevormd wordt tot een “ik”. Het is een discursief proces, omdat het plaatsvindt onder gebruikmaking van taal via benamingen. Men ontvangt dus een naam — bijvoorbeeld “vrouw” — en vervolgens wordt deze naam in bezit genomen door een traditie met als resultaat dat men vrijwel zonder keuze gesitueerd wordt in een discours. Men wordt het onderwerp — het object — van een bepaalde conversatie, een bepaalde manier van praten, van denken en dus van beeldvorming. Het “ik” dat geproduceerd wordt — zowel door een cumulatieve opeenvolging van deze benamingen door de geschiedenis heen als ook door een samenvallen met de betekenis die aan dit soort benamingen wordt gegeven —, kan zichzelf nimmer losrukken van deze historiciteit. Het “ik” kan nooit boven de historische keten uitstijgen en deze beschouwen als iets dat tegenover mij staat, iets dat ik niet ben. Ik blijf dus hetgeen anderen van mij hebben gemaakt. Deze gedachte herinnert sterk aan Simone de Beauvoirs beroemde zin uit De Tweede Sekse: On ne naît pas femme : on le devient. Je komt niet ter wereld als vrouw, je wordt gemaakt tot vrouw.2 In Butlers woorden wordt de vrouw bezet door het vervreemdende netwerk van de identiteit-gevende benamingen en gemaakt tot de “vrouw”. Toch ziet Butler juist in deze bezetting van het subject ook een mogelijkheid voor het “ik” om dat netwerk, oftewel die traditie, zelf te bezetten en nieuwe betekenissen te verlenen aan de dikwijls kwetsende en schendende benamingen. Benamingen die De Beauvoir in het geval van de “vrouw” betitelt als de mythe van de vrouw.
Als er geen vrouwen bestonden, zouden mannen die wel hebben uitgevonden
De mythe van de vrouw als de absolute Ander is ontstaan door de verschillende voorstellingen — culturele en symbolische beelden — die de man in de loop der geschiedenis van de vrouwelijkheid heeft gecreëerd. Volgens De Beauvoir werden er door de geschiedenis heen ambivalente eigenschappen aan de vrouw toegedicht, allemaal ter vervulling van de eigen behoeftes van mannen. De vrouw is zo bezien onmisbaar voor het geluk en de triomfen van de man, zodanig zelfs dat als er geen vrouwen bestonden, mannen die wel zouden hebben uitgevonden. En dat hebben ze ook; die uitvinding is nota bene de mythe van de vrouw. Echter, deze mythe is moeilijk te omschrijven. Zij spookt zonder enige vaste vorm door het bewustzijn. De Beauvoir observeert dat niet alleen in de geschiedenis, maar ook in de concrete, actuele werkelijkheid vrouwen worden gezien als idool én slaaf, als levensbron én macht der duisternis. Zij is zowel de wezenlijke stilte van waarheid als ook bedrieglijkheid. En ja: zij is tevens geklets en leugen. De vrouw is helende én heks, zowel prooi van de man als ook zijn ondergang. Al deze dubbelzinnigheden ontstaan, omdat men de vrouw niet positief beschouwt zoals zij dat zelf doet, maar negatief zoals de man haar ziet. De wereld als ook de representatie ervan is immers het werk van mannen. Het zijn mannen die de wereld beschrijven en wel enkel vanuit hún perspectief. Een beschrijving die ze vervolgens verwarren met de absolute waarheid. De Beauvoirs conclusie is dat de mensheid mannelijk is en de vrouw niet gedefinieerd wordt als een mens op zichzelf. Zij bestaat enkel in relatie tot de man en kan derhalve geen autonoom wezen zijn. Nee, zij is de natuur en daarom natuurlijkerwijs niets anders dan een onderworpen bewustzijn met de man als haar enige bestaansgrond.
Er zijn verschillende soorten mythen die komen en weer gaan. Maar de mythe van de vrouw is een statische mythe, zij is sinds haar ontstaan nog steeds niet verdwenen, aldus De Beauvoir. De kern van deze verstarring is de splitsing van de mensheid in twee soorten individuen: het binaire mensbeeld van mannen tegenover vrouwen. Daarbij is de mythe van de vrouw gefundeerd op een zogenaamd onveranderlijk aspect van de menselijke conditie: de biologische sekse. Maar de mythe is een idee. Een idee die wordt geprojecteerd als een werkelijkheid die onmiddellijk kan worden ervaren. Iedereen weet immers: »Zo zíjn vrouwen nou eenmaal! Dat is typisch vrouw!« Met dit soort beelden worden feiten, waarden, betekenissen, kennis en empirische wetten vervangen door een transcendente en zodoende eeuwige, onveranderlijke en noodzakelijke idee. Dit maakt de mythe van de vrouw tot een absolute en dus onaanvechtbare waarheid. Tegenover de reële, concrete en contingente vrouw wordt er het unieke en onveranderlijke Eeuwig Feminiene geplaatst, met als gevolg dat elke vrouw die niet aan deze definitie voldoet, beschuldigd wordt van onvrouwelijkheid. Nimmer zal worden overwogen dat de mythe een misconceptie zou kunnen zijn en het gevolg hiervan is dat de Vrouw geconstitueerd wordt als de absolute Ander. Zij is de Ander zonder reciprociteit en tegen alle ervaring in dat zij ook een subject is, een medemens. Hetgeen werkelijk opmerkelijk is voor De Beauvoir, is dat maar weinig mythen zo gunstig zijn geweest voor de heersende klasse als deze mythe van de vrouw: zij rechtvaardigt alle principes en autoriseert elk misbruik. De actualiteit van deze observatie is mijns inziens zichtbaar in de hele wereld van vandaag de dag — ook in Europa — en vanuit mijn perspectief bijzonder duidelijk te illustreren aan de hand van de geschiedenis van het feminisme in Iran.
Het verraad aan de vrouw
Volgens De Beauvoirs opvatting houdt de mens niet van moeilijkheden en is die bang voor gevaar. Hij droomt van rust in de onrust en voor de man is de vrouw de belichaming van deze droom. In deze zin kan de Perzische Constitutionele Revolutie aan het begin van de vorige eeuw worden beschouwd als een droom van rust in de onrust van een land dat beheerst werd door een corrupte despoot. Een despoot die toeliet dat buitenlandse machten het land uitbuitten. Vrouwen belichaamden deze droom, want als gelijkwaardigen streden ze niet alleen moedig mee met gevaar voor eigen leven, ze waren ook voorvechters en initiators. Toen de constitutie echter eenmaal was aangenomen, werden zij weer ontmenselijkt en gereduceerd tot de Ander. Zij zouden geen ‘burgers’ kunnen zijn, want dat waren alleen de mannen. Ook werden zij geïnfantiliseerd: vrouwen zouden immers geen vermogen hebben tot politieke en legale inzichten, en daarom moesten ze worden bevoogd door mannen die als de enige werkelijke mensen in bezit zijn van dat vermogen.
Hetzelfde gebeurde tijdens de Anti-Sjah Revolutie eind jaren zeventig van de vorige eeuw. Een revolutie die begon vanuit de ontevredenheid van communistisch georiënteerde studenten en vrijheidsdenkers. Echter, vrij snel sloten zich alle mogelijke groeperingen met diverse religieuze beschouwingen en ideologieën aan bij de revolutionaire kracht. Ook hier speelden vrouwen vanaf het begin een uiterst actieve rol en wel vanuit een eigen urgente motivatie. De Sjah had weliswaar moderne seculiere hervormingen geïntroduceerd, de tsjador verbannen en westerse kleding aangemoedigd, realiter waren dit echter slechts oppervlakkige hervormingen: loutere imitaties van de westerse cultuur. Vrouwen was immers politieke activiteit en vrijheid ontzegd. Toen de revolutie steeds meer gekaapt werd door Khomeini met zijn beloftes dat vrouwen volledige politieke, culturele en sociale vrijheid zouden gaan genieten, verruilden veel vrouwen vrijwillig de westerse kledij voor de tsjador. Enerzijds als uiterlijk protest tegen de beschuldiging van de Sjah — namelijk dat de revolutionairen slechts communistische agenten waren — en anderzijds als teken van hun authentieke identificatie met de Islam. Zoals inmiddels al bekend is, hield Khomeini zich niet aan zijn beloftes. Beloftes die hij slechts had gemaakt om massale aantallen mensen te mobiliseren ten behoeve van zijn persoonlijke strijd met een verborgen agenda. In deze strijd waren vrouwen voor hem onmisbaar. Toen de vrouwen echter kort na zijn aantreden als hoogste geestelijke leider van het nieuwe theocratische Iran massaal gingen protesteren tegen zijn tsjador-decreet, was de mythe van het idool van de revolutie — de mythe van de authentieke vrome islamitische vrouw die als bondgenote de droom van de revolutie moest verwerkelijken — al snel verdwenen. De “vrouw” was alweer slechts de absolute Ander die natuurlijkerwijs moest worden onderworpen. Met de invoering van de sharia was zij geen medemens meer en haar enige bestaansgrond weer enkel de man. De ambiguïteit van de mythe van de vrouw wordt dus zichtbaar als men de manier beschouwt waarop de mannelijke heersers telkens weer de identiteit van de Iraanse vrouwen bezetten en voor eigen behoeftes misbruikten. Of het nu ging om de veruiterlijking van het gewenste mannelijke imago van modernisering middels de mythe van de moderne Perzische vrouw, of de veruiterlijking van het gewenste mannelijke imago van de absolute Islam middels de mythe van de vrome en devote vrouw: in beide gevallen was het de mythe van de absolute Ander waarmee zowel de regeringen als de individuele mannen hun verraad aan de vrouwen autoriseerden.
Haar lichaam is geen subjectieve persoonlijkheid
De Beauvoir onderscheidt een tweede kenmerk van de mythe van de vrouw: zij is alles dat hij niet is en dat hij hebben wil. Desondanks wil hij haar lichaam het liefste wegdenken. De vrouw boezemt de man afgrijzen in, het afgrijzen voor zijn eigen vleselijke contingentie die hij vervolgens op en in haar projecteert. Wanneer de vrouw aan de man wordt gegeven als zijn bezit, dan eist hij dat haar lichaam zich in haar zuivere facticiteit presenteert. Het lichaam mag dus vooral niet de uitstraling van een subjectieve persoonlijkheid zijn, maar alleen een ding dat diep in de eigen immanentie is weggezonken, aldus de beschrijving van De Beauvoir. Haar borsten en billen zijn objecten die voor de man een nodeloze buitensporigheid vertegenwoordigen en in de islamitische wereld moeten deze objecten dan ook met een hedjab of tsjador worden verdekt. Wanneer vrouwen echter vrijwillig een hedjab of tsjador willen dragen als uiterlijk teken van hun identificatie met de Islam, is dit in mijn ogen een autonoom — in de zin van onafhankelijk — besluit van een subjectieve persoonlijkheid. Wordt dit daarentegen een wettelijke verplichting in naam van de Islam, zoals dat in Iran het geval is, dan moet dat iets te maken hebben met de mythe van de vrouw.
In haar artikel Muslim Women’s Quest for Equality legt Ziba Mir-Hosseini uit dat gender-ongelijkheid in de islamitische wettelijke traditie ontstaan is vanuit de culturele normen van de vroege moslimsamenlevingen. Terwijl de idealen van de Islam naar vrijheid, rechtvaardigheid en gelijkheid roepen, belemmerden de normen en sociale structuren in de eerste vormingsjaren van de islamitische wet de realisatie van deze idealen. De traditionele normen en sociale structuren werden daarom geassimileerd in de islamitische jurisprudentie en wel via een stelsel van theologische, legale en sociale theorieën die gebaseerd waren op bepaalde onderliggende veronderstellingen. Veronderstellingen als: vrouwen zijn gecreëerd vanuit en voor de man, vrouwen zijn minderwaardiger dan de man en de mannelijke seksualiteit verschilt van die van de vrouw, waarbij de vrouwelijke seksualiteit gevaarlijk is voor de sociale orde. Nog steeds leeft onder vooral de mannen die Iran regeren — maar niet uitsluitend onder hen — de vooronderstelling dat de vrouw ten behoeve van de man geschapen is. Daarom mag het vrouwelijke lichaam geen subjectieve persoonlijkheid zijn en bestaat er de kledingcode die de vrouw verplicht zichzelf te verhullen met een hedjab. Een bedekking waaronder zij in de eigen immanentie wegzinkt. Het denken dat de vrouw geen eigen subjectiviteit heeft, wordt ook weerspiegeld in de wetten die verordonneren dat de vrouw continu bevoogd moet worden door een man. Dit is vooral zichtbaar in een wet die in november 2012 in Iran is voorgesteld, waarbij single vrouwen onder de veertig niet meer wordt toegestaan zonder een voogd een paspoort aan te vragen. Dit is een duidelijk voorbeeld van de infantilisering van de vrouw.
De verhulling door middel van een hedjab heeft ook als doel de buitenwereld te laten zien dat deze vrouw het bezit is van een man die over haar heerst: een echtgenoot, een vader, een zoon, oom of grootvader. En die heerst niet alleen over haar, maar ook over haar seksualiteit, haar lichaam, haar borsten en billen. Zodra een vrouw in de nabijheid van andere mannen komt, moet haar lichaam beroofd worden van alle seksuele kenmerken. Immers wordt er verondersteld dat de vrouwelijke seksualiteit de sociale orde verstoort. Hieruit blijkt dat de man zijn eigen vleselijkheid en seksualiteit kennelijk niet in toom weet te houden. Dát mannen seksueel opgewonden raken door het lichaam van de vrouw, zou de schuld zijn van de vrouw en niet van hun eigen tekortkoming de sociale orde instand te houden door middel van zelfbeheersing. De angst en het afgrijzen voor de eigen lichamelijkheid die de vrouw de man inboezemt, wordt dus geprojecteerd op het lichaam van de vrouw en deze mythe rechtvaardigt dan de eis van versluiering.
De vrouwelijke maagdelijkheid en haar overspel, scheiding en polygamie
Een andere opvatting van De Beauvoir in het kader van de mythe van de vrouw is dat men in werkelijkheid nooit iemand of iets kan bezitten. Bijgevolg probeert men de wens tot bezit op een negatieve manier te verwerkelijken en de meest zekere manier is dan te verhinderen dat een ander er gebruik van maakt. Wil een man een vrouw bezitten, dan moet zij niet alleen jong en gezond zijn, zij moet vooral een maagd zijn. Het in bezit nemen van een maagd — door met haar te trouwen en haar te ontmaagden — geeft hem de zekerheid van een absoluut eigendomsrecht. Haar maagdelijkheid is immers het ultieme bewijs dat zij nog nooit het bezit is geweest van een andere man. De eerste te zijn die haar ontmaagdt, geeft tevens de zekerheid verhinderd te hebben dat zij door een ander gebruikt is. De reinheid van het jonge meisje opent bovendien de hoop op alle mogelijke losbandigheden, men weet immers niet welke neigingen onder haar onschuld schuilgaan. Maar juist daarom is er ook nooit sprake van totale zekerheid, zij kan immers vreemdgaan. En om overspel van haar kant tegen te gaan, wordt in Iran een van de meest gewelddadige straffen, de steniging, gerechtvaardigd — sinds 2010 is deze vorm van straf weliswaar gestaakt, maar nog steeds niet officieel afgeschaft. Dit moet te maken hebben met de mythe van de vrouw die zogenaamd voorbestemd is tot vreemdgaan. De Beauvoir beschrijft hoe ontrouw de enige concrete vorm lijkt te zijn van de vrijheid van de “vrouw”. Omdat men haar beschouwt als een object, kan zij door iedere subjectiviteit die zich van haar meester wil maken in bezit worden genomen. De vrouw wordt daarom bij voorbaat al verdacht van overspel. Haar zogenaamde misstappen hoeven nimmer bewezen te worden, integendeel, zíj zelf moet haar onschuld te allen tijde bewijzen.
Een andere kant van de vrouwelijke vruchtbaarheid is het gebruik dat de man zelf maakt van de vrouw die hij bezit: hijzelf vernietigt haar kostbare eigenschappen. Gebukt onder de lasten van het moederschap verliest ze haar erotische aantrekkingskracht. Een vrouw die ziek, lelijk en oud is, boezemt afkeer in. Ze is verlept, verwelkt. In het lichaam van de vrouw — het lichaam dat voor hem bestemd is — ondergaat de man op pijnlijke manier het verval van het vlees. De kinderen die ze echter gebaard heeft — die ze heeft moeten gebaren —, vergroten het bezit van de man. Bijgevolg moeten vrouwen in Iran bij echtscheidingen een enorm gevecht leveren om de voogdijschap over de kinderen te krijgen. Daarnaast wordt de mythe van de vrouw en het vergaan van de jeugd ingezet om polygamie te rechtvaardigen. In plaats van de verlepte oude vrouw — die nu niets meer is dan een huishoudster — moet er weer een nieuwe jonge vrouw in bezit worden genomen, en wel opdat de man zijn eigen eindigheid kan ontlopen.
Anticonceptie als instrument van de overheid
De grilligheid en tegenstrijdigheid van de mythe van de vrouw is in Iran het duidelijkst zichtbaar op het gebied van de familieplanning gedurende de afgelopen vijfendertig jaar. Tijdens de Iran-Irak oorlog (1980-1988) werden vrouwen opgeroepen kinderen te produceren om het land te versterken. Kinderen die de soldaten van Iran moesten worden. Contraceptie werd in die tijd verboden met als gevolg een baby-boom. Tussen 1979 en 1986 groeide de Iraanse bevolking van 24 miljoen naar 49 miljoen. Dit gegeven leverde echter grote demografische problemen op. Zodoende werd vanaf 1988 contraceptie niet alleen weer toegestaan, maar zelfs kosteloos door de regering verstrekt. Mullahs in het hele land riepen tijdens de vrijdagpreken op tot het stichten van kleinere families. Bovendien riepen ze fatwa’s uit die het gebruik van alle soorten contraceptieve middelen aanmoedigden. In augustus 2012 werd deze strategie weer omgekeerd. Ayatollah Ali Khamenei, sinds Khomeinis dood in 1989 de hoogste geestelijke leider van Iran, heeft toen het twintig jaar oude beleid van gecontroleerde bevolkingsgroei teruggedraaid door alle budgetten hiervoor te schrappen. Vrouwen moesten weer meer kinderen produceren opdat Iran een populatie bereikt van 150 tot 200 miljoen. Door middel van de mythe van de vrouw wordt het moederschap een keer wel, dan weer niet en dan weer wel ingezet ter rechtvaardiging van de eigen zogenaamd islamitische principes. Het is echter nog maar de vraag of de hedendaagse bevolking hier gehoor aan zal geven. Volgens Ali Reza Marandi, een voormalige minister van Volksgezondheid, willen de jonge Iraniërs of niet trouwen of — als ze al trouwen — dat op latere leeftijd doen. En dan willen ze vaak niet meer dan een kind.
Al met al is De Beauvoirs analyse van de mythe van de vrouw als de Ander nog steeds heel actueel in Iran. De Iraanse wetgeving is gebaseerd op een verstarde zedenleer, op een relatie tussen mythe en werkelijkheid. Heel duidelijk zichtbaar is dat de werkelijke ervaring van vrouwen plaats moet maken voor een transcendent idee van de “vrouw”. Een idee die door de patriarchale gemeenschap in Iran bewust tot stand is gebracht middels een wetgeving die naar eigen behoefte de ene keer wordt versoepeld en de andere keer weer strenger en gewelddadiger wordt geïmplementeerd. De grote vraag is dan ook of de Iraanse vrouwen binnen een dergelijk benauwende en verstarde samenleving überhaupt ooit vrijheid, onafhankelijkheid, gelijkwaardigheid en rechtvaardigheid weten te vinden.
De mythe van de islamitische “vrouw” als slachtoffer
In het Westen, en dus ook binnen het westerse seculiere feminisme, wordt vaak de verwaand klinkende vraag gesteld of de Islam überhaupt te verenigen is met feminisme en democratie. In deze vraag is het antwoord bijna altijd al duidelijk te horen: Nee! Wat door het verlichte eurocentrische denken vaak wordt vergeten — zeker sinds de 9/11 gebeurtenissen —, is dat religie in het leven van een groot deel van de wereldbevolking een betekenis heeft. Pas als we deze feitelijkheid werkelijk aanvaarden, kan de seculiere beeldvorming over de moslim een realistischere vorm aannemen. Een vorm die nu ontbreekt. De actuele islamofobie, mede aangewakkerd en in stand gehouden door zowel de populistische politici in Europa en de Verenigde Staten als ook de eenzijdige beeldvorming over islamitische landen door de media, kan ook worden geduid als een soort religiefobie. De concrete individuele een pluralistische vrouwen en mannen in vooral het Midden Oosten hebben slechts nog één enkele identiteit: de moslim. Moslims zijn lange baarden, tulbanden, omhooggestoken vuisten. Moslims zijn geweren dragende angstaanjagende terroristen en in boerkas gehulde onderdrukte en zwakke vrouwen die de slachtoffers zijn van deze mannen. Voor het Westen is de moslim de Ander. Middels de mythe van de moslim worden er zinloze oorlogen gerechtvaardigd die de positie van de vrouwen in dat gebied van de wereld niet alleen niet ten goede komt, maar deze zelfs vele malen verslechtert. Ironisch genoeg worden deze oorlogen ook nog gelegitimeerd met de zogenaamde »bevrijding van de weerloze islamitische vrouw«. Zij is dus niet alleen de Ander voor de mannen in het eigen land, maar ook in de ogen van het Westen. Tenslotte is zij een moslim. Men gaat zelfs zo ver te denken dat ook de Europese islamitische vrouw bevrijd zal worden wanneer de hoofddoek van haar hoofd wordt gehaald, desnoods met geweld middels boerkawetten en verordeningen tegen het dragen van de hoofddoek in publieke ruimtes. Niets is minder waar.
Wie islamitische vrouwen alleen maar ziet als slachtoffers, zal niet alleen de islamitische medeburgers, maar ook landen als Iran nooit werkelijk kunnen begrijpen. In de positie van de concrete Iraanse vrouwen en hun moedige, onophoudelijke strijd tegen de gender-ongelijkheid van de misogyne wetgeving weerspiegelen zich namelijk ook alle tegenstrijdigheden van dat land. De onrealistische beeldvorming over de moslim en de Islam is vooral ook gestut op foute en eenzijdige interpretaties van de islamitische terminologie. De sharia wakkert in het Westen schrikbeelden aan van achteruitgang en middeleeuwse wetten. Echter, zoals Mir-Hosseini in haar artikel uitlegt, betekent sharia letterlijk de weg, dat is de totaliteit van Gods wil zoals die is onthuld aan de profeet Muhammad. De fiqh daarentegen is de wetenschap van jurisprudentie en betekent letterlijk begrijpen. Fiqh komt voort uit het proces van ijtihad, dat is het menselijk streven naar het onderscheiden en extraheren van wettelijke regels uit de sacrale bronnen: de Koran en de Soenna (de manier waarop Muhammad zijn leven heeft geleid, overgeleverd door de hadith, de traditie). Dit betekent dat de sharia heilig, universeel en eeuwig is — dus niet deconstrueerbaar — en de fiqh menselijk en zodoende contingent en veranderlijk — dus wel deconstrueerbaar. De fiqh-teksten zijn door de eeuwen heen tot stand gekomen middels sharia-interpretaties door de oelama. Iets wat nog steeds gebeurt en waardoor de fiqh in verschillende landen ook volledig anders kan zijn. De oelama bestond altijd uitsluitend uit mannen wat de reden is voor de patriarchale oriëntatie van de ijtihad. Een andere term die schrikbeelden veroorzaakt is jihad, omdat jihad wordt vertaald als een islamitische gewapende oorlog. Maar dit is slechts één vertaling, want jihad betekent ook streven of strijden voor God met als doel zichzelf en de maatschappij te verbeteren. Veel moslims zien jihad als een innerlijke strijd om dichter bij God te komen.
De concrete geleefde ervaring van Iraanse vrouwen is dus dat zij niet alleen in het eigen land worden onderdrukt door middel van conservatieve patriarchale interpretaties van de Islam, maar dat ook het westerse beeld van de Islam een extra barricade opwerpt op hun weg naar vrijheid, gelijkwaardigheid en vooral democratie en vrede. Dit ongeacht of ze nu zelf wel of niet gelovig zijn: hun realiteit en facticiteit is nu eenmaal dat zij in een theocratisch land zijn geboren waar een patriarchale en uiterst misogyne interpretatie van de Islam de wet uitmaakt. Veel vrouwen hebben sinds de revolutie van 1979 gekozen voor de vlucht en een leven in exil. Miljoenen hebben deze keuze niet gemaakt. De uiterst urgente vragen zijn dan ook: in welke termen kunnen zij — met op de achtergrond een lange historie van feminisme — alsnog in vrijheid en gelijkheid leven zonder hun land te moeten verlaten? Welke vorm van Islam zal hun leven gaan bepalen en hoe is de juiste vorm te vinden? Het antwoord is: islamitisch feminisme als de zoektocht naar de moeilijk te bereiken middenweg tussen religieuze plichten en moderne behoeftes. Lees hierover verder in het derde en laatste deel van dit drieluik over het feminisme in Iran.