Is er sprake van echte vrijheid als ik kan kiezen tussen aardbeienjam en abrikozenjam? Of anders gevraagd: hoeveel vrijheid zit er in keuzevrijheid? En als het maken van keuzes daadwerkelijk de essentie zou zijn van echte vrijheid, wat is dan de meest belangrijke keuze die ik kan — en wellicht zelfs moet — maken in mijn leven?
Volgens Moran Cerf, neurowetenschapper aan de Northwestern University, is de belangrijkste keuze de beslissing met wie je je tijd wilt doorbrengen. Als het namelijk gaat om langdurige tevredenheid en levensvreugde, is enkel de persoonlijke omgang met andere mensen werkelijk doorslaggevend voor hem.
Een beperkte hoeveelheid mentale energie
Er zijn twee premissen die ten grondslag liggen aan Cerfs conceptie van geluk. Enerzijds is het vormen van besluiten een vermoeiende bezigheid, zegt hij. Naar blijkt, hebben mensen slechts een beperkte hoeveelheid mentale energie te besteden aan het maken van keuzes. Zeker als je kijkt naar de enorme hoeveelheid aan keuzes die we elke dag (moeten) maken: van ‘wat trek ik aan’ tot en met ‘hoe laat ga ik slapen’?
Anderzijds is er de premisse dat mensen ten onrechte geloven enkel door keuzevrijheid, en het maken van de ‘juiste’ keuzes, het eigen levensgeluk volledig te kunnen controleren. In werkelijkheid zit onze besluitvorming vol met vooroordelen, oftewel biases, die onze oordelen vertroebelen, aldus Cerf. Vaker wel dan niet, en eerder onbewust dan bewust, worden mensen door sociale signalen — en dus door sociale druk — ertoe bewogen keuzes te maken die ze anders wellicht niet hadden gemaakt.
Het doet er dus toe met wie we onze tijd doorbrengen en in welke groepen we ons bewegen. Dit sociale aspect blijkt immers behoorlijke invloed te hebben op onze keuzes waarvan we denken dat we ze in volledige vrijheid maken. Sterker nog: keuzes waarvan we denken dat ze ons streven naar geluk bevorderen.
Een soortgelijke observatie maakte ook Immanuel Kant, de Duitse verlichtingsdenker. Hem ging het daarbij vooral om morele besluiten die zich oriënteren aan wat hij de morele wet, ofwel het goede principe, noemt. Het probleem is dat een mens niet automatisch, vanuit zichzelf dus, gehoorzaamt aan die morele wet1.
Voor Kant ben je een goed mens als je telkens weer probeert je aan de morele wet te oriënteren in je oordelen. Doe je dat niet, dan is er sprake van moreel kwade besluiten. Het punt dat hij daarbij maakt, is dat andere mensen het voor je verderven2. Ze leiden je namelijk af en zo raken we bedorven in onze morele dispositie. Met Cerf gesproken, is het dus wel degelijk van belang welke mensen en groepen we uitkiezen om ermee tijd door te brengen.
Twee normatieve dimensies: moraliteit en legaliteit
In De religie binnen de grenzen van de rede (1793) brengt Kant het verschil aan tussen moraliteit en legaliteit. Dit dualisme heeft nog steeds veel betekenis voor de rechtsstaat en de liberale democratie waar we sinds de Franse Revolutie zo veel waarde aan hechten. Sinds die revolutie is de monarch onthoofd en is de troon van de monarch een lege plek gebleven, zoals de Franse historicus Claude Lefort dit gegeven zo prachtig formuleert3.
Pas deze lege plek heeft het vrije en soevereine individu mogelijk gemaakt. Nu is er namelijk niet enkel meer de soevereine monarch die absoluut over alles beslist, maar zijn er allemaal soevereine individuen die samen de democratie vormgeven en beslissen over wetten en de organisatie van de samenleving. Met Kant komt er dus het dualisme van maatschappij en staat op het toneel.
Deze twee dimensies staan tegenover elkaar en zijn niet identiek aan elkaar. En als soeverein en vrij individu ben je binnen de liberale democratie daarom ook altijd een duale burger. Je maakt namelijk altijd deel uit van zowel de morele normativiteit van de maatschappij als ook de juridische normativiteit van de staat. De functie van de legaliteit van de staat is — als het goed is — het waarborgen van de vrijheid van alle burgers.
Binnen beide normatieve dimensies moet je gehoorzamen aan wetten. Aan de ethisch morele wet binnen de maatschappij en aan de juridische wetten binnen de staat. Voor Kant weegt de morele wet zwaarder dan de wetten van de juridische staat, omdat de morele wet te maken heeft met echte vrijheid. Alleen vanuit echte vrijheid — écht, omdat die niets te maken heeft met keuzevrijheid — kan je namelijk gehoor geven aan de verplichting van het goede principe. Dit gehoor-geven-aan komt nooit voort uit dwang. Dwang zit enkel vast aan de juridische wetten.
Dat de juridische wet dwingend is, heeft te maken met haar uiterlijkheid. Niet alleen is ze openbaar, ze heeft bovendien een inhoud die overal nagelezen en geraadpleegd kan worden. Hierdoor vertellen juridische wetten haarfijn wat je niet mag doen. De morele wet daarentegen is innerlijk en heeft ook geen inhoud. Het is enkel een morele vorm die verplicht. Het goede principe vertelt je nooit haarfijn wat je niet mag doen en ook is er niemand die je een eenduidige duidelijke definitie kan geven van wat de moreel goede handeling in elke situatie van je leven moet zijn. We beschikken wel over dikke juridische wetboeken, maar nimmer over dikke morele wetboeken.
Het morele individu is als zodanig altijd een kosmopoliet
Wat Kant zo mooi duidelijk maakt, is dat ik niet alleen een staatsburger ben, maar vooral een moreel individu en als zodanig ben ik altijd een kosmopoliet. Moreel zijn gaat immers de hele mensheid aan en niet alleen de mensen die toevallig deel uitmaken van een natiestaat. En misschien ligt hier dan ook de grote morele vraag als het gaat om verkiezingen binnen een liberale democratie die georganiseerd is volgens het systeem van representatie.
Aan welke partij ik mijn stem geef, moet moreel gezien niet afhankelijk zijn van welke partij de beste propaganda voert, of de meest virtuoze agitatoren in dienst heeft. Aan welke partij ik mijn stem geef, moet uiteindelijk zelfs onafhankelijk zijn van de groep mensen waarmee ik mijn tijd doorbreng.
Mijn stem moet afhankelijk zijn van mijn eigen morele oriëntatie aan het goede principe. De morele wet die niets anders doet dan mij te inspireren om in vrijheid een goed mens te willen zijn, en niet enkel een correct mens die zich houdt aan de dwingende juridische wetten. En dit kan ik alleen maar doen als ik kritisch ben en blijf. Als ik me nimmer conformeer aan welke sociale signalen of druk dan ook.
En als er alleen maar te kiezen valt tussen aardbeienjam en abrikozenjam, als verkiezingen op niets anders meer lijken dan op een dergelijke keuzevrijheid, dan is er binnen de liberale democratie nog steeds een ander democratisch principe en instrument: dat van de civiele ongehoorzaamheid. Die oriënteert zich namelijk niet aan legaliteit, maar aan moraliteit die geboren is vanuit vrijheid.
Deze column is oorspronkelijk voorgedragen op 12 November 2017 bij Radio Swammerdam op SALTO Amsterdam. Emma van Veenen en Sander Westerveld gingen in gesprek met Daniel Mügge over de invloed van economische data op ons gedrag, en met Eva Groen-Reijman over het fenomeen nudging en de rol van dit fenomeen bij het maken van gezonde voedselkeuzes. Luister hier naar de hele uitzending: