Eens in de zoveel tijd bekijk ik weer eens een politiek debat. Ik zie dat als een soort compulsief masochisme van mezelf. Ondanks dat ik weet dat ik me de hele tijd nutteloos ga lopen ergeren, probeer ik me toch er elke keer opnieuw aan te onderwerpen. Toen ik echter het debat over het regeerakkoord bekeek, bekroop me een ander gevoel dan ergernis. Het was een naargeestig gevoel. Een gevoel dat me al eerder dit jaar bekroop.
Toen keek ik namelijk naar de debatten bij Buitenhof en WNL op Zondag tussen VVDinosaurus Hans Wiegel en Thierry Baudet, voorman van Forum voor Democratie (FvD). Het onderwerp van deze debatten was het referendum. De bindende, initiërende variant van het referendum geldt als een van de speerpunten van de jonge partij van Baudet. Hij ziet dit referendum als een vorm van directe democratie dat als aanvulling kan dienen voor de representatieve democratie. Burgers kunnen met een dergelijk volksinitiatief het parlement corrigeren wanneer zij dit noodzakelijk achten. Wiegel geldt daarentegen natuurlijk als de referendum-killer par excellence. In het debat bij Buitenhof vertelt Wiegel maar weer eens met trots hoe hij in 1999 hoogstpersoonlijk de invoering van het bindend referendum “de nek heeft omgedraaid”.
Een pruikerige karikatuur uit de tijd van Thorbecke
Normaal gesproken ben ik weinig geïnteresseerd in zo’n exclusief rechts debat, maar democratische vernieuwingen kunnen eigenlijk altijd wel op mijn aandacht rekenen. Het werd echter geen vuurwerk. Wiegel ging al vrij snel op zijn rug liggen. Hij gunde de winst maar al te graag aan Baudet door zichzelf als een pruikerige karikatuur uit de tijd van Thorbecke neer te zetten. Terwijl Baudet uitlegt hoe broodnodig democratische veranderingen in het politieke bestel zijn, verliest Wiegel elke vorm van sympathie van de kijker door zich almaar op een empathieloos conservatisme te beroepen. Volgens de VVD-coryfee staat er nu eenmaal in de grondwet dat de regering en het parlement — en niet de burgers — het land horen te besturen. Een “puur constitutioneel argument” constateert Baudet terecht, en door aan te geven dat Wiegel daarmee “het volk minacht”, legt hij gemakkelijk zijn conservatisme als een verhuld elitisme bloot.
Na het kijken van deze debatten had ik voor het eerst last van dat naargeestige gevoel. Daarna heb ik dan ook niet meer echt de Haagse politiek gevolgd. Überhaupt gaat het mij te veel om politieke partijen, in plaats van politieke systemen. Anders gezegd: de poppetjes veranderen zo nu en dan, het beleid wijzigt eens in de zoveel tijd, maar over een hele andere inrichting van de overheid gaat het vrijwel nooit.
Desondanks besloot ik alsnog het debat over het regeerakkoord te bekijken. En zowaar, heel even ging het over een poging tot directe democratie. Uiteraard alweer gereduceerd tot enkel het referendum. Maar ja, ik was allang blij. Totdat alweer dat ene gevoel kwam opzetten als een soort verwrongen déjà vu. Daar was Baudet weer. Ook Wiegel was er bij, maar er kleefde iets vreemds aan hem. Hij was vermomd. Als Klaas Dijkhoff. U weet wel, de kersverse fractievoorzitter en de vleesgeworden ‘gewone Nederlander’ van de VVD. Die had een bekende boodschap te verkondigen aan de Tweede Kamer: de representatieve democratie dient gewaarborgd te blijven en de burger kan invloed op de politiek vergeten. Het was natuurlijk een echo van het nieuwe kabinet, dat het referendum helemaal wil afschaffen. Ditmaal was het Baudet die bij het debat beteuterd afdroop. Althans, volgens de zogenaamd linkse media, die het vermeende succes van Dijkhoff weten aan zijn hippe, laidback voorkomen.
Elke vezel in mijn lijf vertikt het om het eens te zijn met zo’n foute pannenkoek
Maar dat was niet wat ik had gezien. Ik zag daar Wiegel, achter het masker van Dijkhoff. Het was zijn conservatisme en elitisme, zijn afkeer van burgerinspraak, dat hier werd voortgezet. En ik ervoer hetzelfde ongemak als tijdens het kijken van de debatten tussen Wiegel en Baudet een paar maanden eerder. De naargeestigheid van dat gevoel komt voort uit een gedwongenheid vanuit het verstand. Wat ik ermee bedoel te zeggen, is dat ik een voorstander ben van democratische vernieuwingen, maar tegelijkertijd vertikt elke vezel in mijn lijf het om het eens te zijn met zo’n foute pannenkoek als Baudet. Eenieder die zichzelf links én democratisch acht, zal dat wel herkennen. Wie ziet het niet? Dat constante geflirt van Baudet en zijn makkers met alt-… — ahum, laat ik me van ‘politieke correctheid’ weerhouden — met extreem-rechtse figuren en denkwijzen? Van een scharrel kunnen we inmiddels niet echt meer spreken. Daar zorgt Baudet vooral zelf wel voor door continu controversiële fragmenten te blijven aanleveren.
Tegelijkertijd geven zijn politieke tegenstanders je ook weinig keuze. De afkeer van directe democratie is namelijk niet alleen typerend voor de VVD, maar symptomatisch voor vrijwel de gehele gevestigde politiek. Het verbaast mij dan ook niet dat het FvD zo goed kan scoren. Baudet weet dat er al sinds 1972 een meerderheid onder de Nederlandse bevolking bestaat voor de invoering van referenda. En de Raad van Openbaar Bestuur concludeerde ook al in 2010 dat een publieksdemocratie ‘onontkoombaar’ is voor het dichten van de kloof tussen burger en partijpolitiek.
Een volk dat roept om verandering en een politieke elite die de status quo wil behouden. Het is een context die het FvD een fertiele voedingsbodem biedt. Baudet en zijn FvD hebben alle ruimte om de rol van de frisse, rebelse underdog te spelen met als antagonist een clubje carrièrepolitici die weigeren een deel van hun macht af te staan aan het ‘gepeupel’. Zodoende heeft het FvD zich de afgelopen maanden als vermeend ‘voorvechter van democratische vernieuwingen’ buitengewoon succesvol weten te verkopen. Volgens de meest recente peiling van I&O staat de partij immers al op 11 zetels.
En wat doet links intussen?
Niks.
Het grote doodzwijgen van parlementair links
Het overgrote deel van de linkse partijen heeft dezelfde houding aangenomen als Wiegel en Dijkhoff. Na eindelijk bekomen te zijn van de katers van het Oekraïne-referendum en de Brexit hebben ze echt geen trek meer in vormen van directe democratie. De PvdA, Groen Links en D66 hielpen onlangs zelfs de laatste strohalm van burgerinvloed — het raadgevend referendum — op zijn Wiegeliaans om zeep, terwijl ze nota bene zelf het initiatief voor de wet hadden genomen. Er is ook niks meer voor in de plaats gekomen. Dit deel van parlementair links zwijgt bestuurlijke vernieuwing nu liever gewoon dood1.
De stilte op links heeft ervoor gezorgd dat het debat over democratie nu een monopolie van rechts is geworden. Uiterst rechts zelfs. Het zijn partijen als het FvD en de PVV die de megafoon van directe democratie hebben gekaapt. ‘Tuurlijk, er is een deel, een klein deel van parlementair links — zoals de SP en de PvdD die nog wel eens van zich laten horen als voorstander van referenda —, maar daar blijft het dan ook bij. Ze vervullen niet meer dan een bijrol. En zo jaagt parlementair links iedereen die voorstander is van burgerinspraak in de handen van Baudet & Co.
Zitten linkse partijen nou echt zo te slapen? Gezien het succes van het FvD zou verwachten dat ze verdere democratisering ook gaan inzetten als speerpunt van hun politiek programma. En het moet niet moeilijk zijn om rechts uitgerekend op dit gebied de loef af te steken. Echt democratisch is het namelijk niet bij de PVV en het FvD.
Hun interpretatie van directe democratie blijft vooral beperkt tot het referendum. Een participatie-instrument dat toch al niet echt vernieuwend is te noemen. Nederlandse partijen spelen immers al heel lang met het idee van de invoering van referenda. En ook de andere voorstellen van een partij als het FvD — een zakenkabinet, een gekozen minister-president en burgemeester — zijn allemaal niet meer dan een flinterdun vernisje democratie over wat hoofdzakelijk een reactionaire politieke agenda is. Maar toegegeven: het steekt natuurlijk wel vooruitstrevend af tegen een linkerzijde van het parlement die met drie keer niks op de proppen komt.
Ideeën over nieuwe vormen van democratie
En het is niet dat er geen materiaal beschikbaar is om uit te putten. Sinds het begin van het tweede decennium van de 21ste eeuw duiken overal ter wereld ideeën op over nieuwe vormen van democratie. Sommige daarvan liggen gewoon voor het oprapen. Neem bijvoorbeeld het voorstel van de Belgische schrijver David van Reybrouck. Hij ziet referenda, net als verkiezingen, als ouderwetse vormen van politieke besluitvorming. Ze zouden democratie tot een stemming reduceren waarbij men louter kan kiezen uit een absolute ‘ja’ of ‘nee’. Van Reybrouck oppert daarom het idee om bij belangrijke beslissingen een groep burgers uit te nodigen om deel te nemen aan de besluitvorming van de regering. Teneinde elke groep uit de samenleving die kans te geven, worden de burgers telkens opnieuw uitgeloot.
Het voorstel van Van Reybrouck biedt een links alternatief voor het referendum dat het gevaar in zich draagt dat minderheden gemakkelijk opzij kunnen worden gezet door een dominante meerderheid. Je vraagt je af waarom geen enkele linkse partij het tot dusver heeft aangedurfd om zich op voorstellen tot democratische vernieuwing zoals die van Van Reybrouck te storten. Is het onwetendheid? Is het arrogantie? Angst? Voor mij is het een reden om me normaal gesproken niet zo met de parlementaire politiek bezig te houden. Maar ik zie ook de aanhoudende groei op rechts.
Het wordt tijd om die zelfingenomen houding eens te ditchen en actief directe democratie te gaan pitchen.Click To TweetAls parlementair links zich hier nog enigszins tegen wil verzetten, stel ik voor dat men kapt met op de telefoon te gaan zitten kijken wanneer het over democratische hervormingen gaat. Het wordt tijd om die zelfingenomen houding eens te ditchen en actief directe democratie te gaan pitchen.
In de tussentijd is het misschien verstandig dat we als burgers proberen voorbij de partijpolitiek te kijken om zelf invulling te kunnen geven aan democratisering van ons dagelijkse leven.
Footnotes
- Ex-PvdA Kamerlid Niesco Dubbelboer spreekt zelfs van ‘demofobie’.