Een aantal jaar geleden had ik een opmerkelijk gesprek met een medestudent, voor het gemak noem ik hem “Henk”. Ons filosofie college op de Universiteit van Amsterdam (UvA) was net voorbij en terwijl Henk en ik de collegezaal uit liepen, raakten we in gesprek.
Hij: een Hollandse jongen uit de omgeving van Bergen, die in mijn ogen geheel opging in de studentenpopulatie van de UvA. Ik: Khadija, een Nederlandse staatsburger, geboren en getogen Amsterdamse, maar toch een grote moeite hebbend om te verdwijnen in het Hollandse landschap. Henk was zichzelf. Iemand die geen oppositie had, die twijfelde aan zijn identiteit. Daarom kon hij zo gemakkelijk opgaan in het Hollandse landschap. En ik was ook mezelf, maar dan met een dubbele nationaliteit, extra culturele bagage en een uiterlijk en naam waardoor een enkele afwezigheid tijdens de colleges altijd opviel. Voor sommigen wellicht een vreemd figuur.
Henk liep voor mij de zaal uit en draaide zich plots en vlug om. Een beweging die verried dat Henk iets op zijn filosofenhart had en dat hij vurig met mij wilde delen. “Weet je,” begon hij, “ik vind het zó tof dat jij als Marokkaans meisje filosofie studeert!” Het was goed bedoeld. Henk dacht dat hij mij een groot compliment maakte gebaseerd op de kennis die hij had — of het gebrek ervan — over mijn culturele achtergrond. Op zijn intentie is weinig aan te merken. Echter, intentie strookt niet altijd met de bedoelde uitvoer. Wat we soms bedoelen, heeft niet altijd het gewenste gedrag tot gevolg.
In de ogen van Henk was ik de oppositie van hem en het Hollandse landschap. Door mij een Marokkaans meisje te noemen had Henk mij gedefinieerd, een opvatting en opinie over mij gevormd, zijn stereotype bril opgezet en een label op mijn voorhoofd geplakt. Ik was voor hem geen individu meer, maar een vertegenwoordigster van Marokko die kennis tracht te vergaren over het Westers filosofische denken.
Net zo snel als dat Henk zich had omgedraaid, had ik mijn weerwoord klaar. Aan zulke opmerkingen was ik inmiddels gewend.
Henks verwachtingen met betrekking tot mijn person bleken niet bijster hoog. Ik had hem graag op ondubbelzinnige wijze kennis willen laten maken met het dikke filosofieboek dat in mijn tas zat.
“Henk,” antwoordde ik, “ waarom is het zo bijzonder dat iemand zoals ik filosofie studeert?” Wist jij dat de oudste bestaande universiteit zich in Fes, in Marokko, bevindt?” Terwijl Henk mij glazig aankeek vervolgde ik dat de universiteit in het jaar 859 door een vrouw, genaamd Fatima el-Fihri, was gesticht. Ik glimlachte naar het rood aangelopen gezicht van Henk en dacht aan Bertrand Russel:
In de wereld van vandaag lopen de domkoppen over van zelfverzekerdheid, terwijl de slimmeriken een en al twijfel zijn.
In stilte vervolgden we onze weg naar buiten; samen waren we een ervaring rijker. Henk hopelijk met wetenschap over zijn gebrek aan kennis over mij, mijn culturele achtergrond en algeheel kunnen. Ik geloof niet dat Henk níet over mijn culturele achtergrond wil weten, dat hij er geen kennis van wil hebben. Ik vermoed eerder dat hij zelf gelooft dat hij die kennis al bezit. Maar gezien zijn veronderstellingen over mij en mijn cultuur, bleek hij wel degelijk onwetend. Ik was ook een nieuwe ervaring rijker met betrekking tot onwetendheid in onze samenleving: feilbaarheid in het denken kan leiden tot misverstanden.
Het was een kijkje in de keuken over hoe een mede-filosoof in spe nadenkt over de wereld en hoe wij ons tot haar verhouden. Hij als witte man en ik, in zijn ogen, de vreemde; de Ander.
Nadenken, stil staan bij uiteenlopende zaken en tot bepaalde inzichten komen, is wat filosofen al eeuwen bezig houdt. Filosofen hebben de meest uiteenlopende theorieën geconstrueerd. Echter, kritisch denken over allerhande zaken behelst óók dat je de positie van waaruit dat kritische denken ontspringt, overziet. Zodoende om jezelf te weren tegen geestelijke blindheid. Wat is de bron van onze kennis? Hoe verhoudt onze kennis zich tot onwetendheid? Hoe weten we zeker dat wat we weten ook juist is? Dit zijn een aantal belangrijke vragen die we hieromtrent kunnen stellen.
Jarenlang had ik niet meer aan Henk gedacht, totdat ik op het onderzoek naar het kennisbegrip van twee Amerikaanse psychologen — David Dunning en Justin Kruger — stuitte. Zij hebben onderzoek gedaan naar het fenomeen dat mensen hun eigen kenvermogen rijkelijk overschatten. We zijn onbewust onbekwaam. Dit is zelfs zo sterk dat wanneer mensen gewezen worden op hun fouten, we vast blijven houden aan het eigen gelijk en overtuigd blijven dat we bekwaam en competent zijn.
Het is volgens Dunning en Kruger een tekortkoming in de metacognitie; een incorrect denken over denken. We schieten hopeloos tekort in enige kennis over onze geestelijke blindheid. Wat mij verwonderde, is dat bleek dat niemand immuun is voor dit “Dunning en Kruger-effect”. Had Bertrand Russel na al die jaren toch gelijk.
Terwijl ik het onderzoek las, haalde ik Henk voor de geest en vroeg ik mij af in hoeverre het “Dunnig-Kruger effect” op hem van toepassing zou zijn. Had hij zijn kennis met betrekking tot mij, de Ander, overschat? Was hij in de veronderstelling dat hij wetend was over de stand van zaken, onderwijl er een schijnkennis in zijn kennis school? Een onwetendheid waar hij zich wel of niet geheel van bewust was? Er schuilt meer achter de opmerking van Henk dan je op het eerste gezicht wellicht denkt. Het is niet “gewoon” een back-handed compliment. Zijn opmerking duidt op het gevaar van onwetendheid als wetendheid, oftewel schijnkennis, en een tekortkoming in het eigen inzicht hierin. Zoals de Duitse-Amerikaanse filosoof Nicholas Rescher zei:
[…] ignorance itself is a fertile topic for knowledge, and recognizing the boundaries of our comprehension is where wisdom begins.
Waar liggen de grenzen van ons begrip? Kunnen we wel spreken van ‘wijsbegeerte’ als we ons enkel richten tot een klein deel van de wereldfilosofie en dit “De” filosofie noemen? Wijsbegeerte lijkt eerder op een Westers epistemologisch paradigma waarin we over een gedeeltelijke waarneming beschikken. Een blinddoek die niet volledig wordt opgelicht, maar deels blijft hangen, waardoor het zicht op het wijsgerig denken van verschillende culturen wordt belemmerd. Hierbij wordt de ongegronde en circulaire opvatting verstrekt dat wijsgerig denken een specifieke Westerse aangelegenheid is.
Net zoals de misvatting dat enkel mannen noemenswaardige bijdragen binnen de filosofie hebben geleverd. Vrouwelijke denkers komen weinig aan bod. Door de eeuwen heen hebben vrouwelijke filosofen zich over uiteenlopende thema’s gebogen. Echter, de traditionele canon sloot en sluit hen grotendeels uit. Een traditioneel canon ooit gecreëerd vanuit de Duitse filosofie van Kant en Hegel tussen 1780 – 1830, waarbij de geschiedenis van de filosofie een cruciaal element was. Hierbij werd bepaald welke auteurs en teksten relevant genoeg waren om de discipline te definiëren. De Epistemische grenzen werden gevormd. Een grootse taak ten dienste van de filosofie waarbij het wijsgerige denken van verscheidene culturen, zoals ondermeer de Chinese, Indiase en Afrikaanse, ook werd uitgesloten.
Ik kan doorgaan over hoe de islamitische filosofie vanuit Moors Spanje van invloed is geweest op Europa. Hoe vanaf het einde van de zesde eeuw Syrische Christenen de klassieke wetenschap vertaalden van het Grieks naar het Arabisch. Dit was de officiële taal. Zodoende raakte de “Arabische wereld” o.a. bekend met Plato en Aristoteles, de geschriften van Hippocrates en Galenus. Op hun beurt werden deze werken via Moors Spanje in die periode in Europa geïntroduceerd.
Hoe staan we er vandaag voor met kennis over deze verschillende filosofische stromingen die inherent verbonden zijn aan onze Westerse Wijsbegeerte? We kennen denkers van andere wijsgerige stromingen veelal niet. Deze denkers worden niet behandeld; omdat zij niet worden behandeld zullen wij hen ook niet kennen. Zoals in het voorbeeld aan de UvA waarbij het vak “niet-Westerse Wijsbegeerte” — die naam al —, enkel als keuzevak in het curriculum is opgenomen.
We kunnen ervoor kiezen onwetend te blijven over deze denkers in een alsmaar veranderende wereld, of voor de mogelijkheid die onwetendheid biedt omarmen. Namelijk: een herontdekken van datgene wat wij niet kennen om daarmee de grenzen van onze wereld te verruimen.
Het is niet de schuld van Henk dat hij in mijn ogen onwetend overkwam. Het was beter geweest als hij mij vragen had gesteld waardoor hij meer sympathie had gekregen. Zoals iemand die graag gevoed wil worden met kennis. In plaats daarvan is het bij hem met de paplepel ingegoten dat hij geboren en getogen is in het hart en het centrum van kennis en wetendheid. Henk hoefde voor zijn gevoel geen vragen meer te stellen. Hij wist het al over mij, de Ander.
Als de wijsbegeerte een canvas is, laat haar dan niet enkel een portret zijn, maar een landschapschilderij, een panorama, met een vergezicht dat tot het puntje van de horizon strekt.
Deze collumn zat bij de top 5 van ingezonden werken voor de Zenobia Essayprijs. Dit is een prijs voor een publicatie die de problematiek omtrent Oost-West-verhoudingen in de Oudheid en de receptie daarvan in latere tijd op voorbeeldige wijze presenteert, daarmee beantwoordend aan de doelstellingen van de Stichting.