De filosoof Plato heeft niet alleen invloed gehad op ons denken, maar ook op de wijze waarop wij, in het Westen, tegen educatie aankijken. Plato’s idee van een indeling van de educatie hangt hoogstwaarschijnlijk erg samen met zijn begrip aangaande de transcendentale vaste ‘vormen’. Een positie waarin alles, dus ook de mens, in bepaalde natuurlijke klassen valt. De indeling van een maatschappij is afhankelijk van de kennis over haar eindstadium1. We zijn overgeleverd aan het ongeluk en de grillen van het leven als wij volgens Plato niet ons eind kennen.
In Nederland moeten kinderen al vrij vroeg in hun tienerjaren een bepaalde profielkeuze maken. Dit wordt gezien als een mooie voorbereiding op de latere studiekeuze. Net als Plato lijken we te denken dat als onze kinderen niet hun educatieve einddoel kennen, zij overgeleverd zullen zijn aan de grillen van het educatiesysteem en daarmee van het leven.
Volgens de filosoof, psycholoog en pedagoog John Dewey had Plato geen oog voor het unieke aspect van het individu dat van nature in bepaalde klassen valt. Dit doet blijkens Dewey geen recht aan de diversiteit en actieve mogelijkheid die individuen in zich hebben2. Daarbij is elk individu gesitueerd in een biologische en sociale omgeving. Een omgeving waarin constant problemen verrijzen en bijgevolg het individu moet reflecteren, handelen en leren.
Dit staat lijnrecht tegenover Plato’s idee van leren waarbij leren op een passieve wijze in de vorm van zien wordt uitgelegd. Voornamelijk deze passieve vorm van leren heeft ons discours over educatie gevormd. Daar waar studenten bij Plato kennis vergaren door passieve toeschouwers te zijn, is het bij Dewey noodzakelijk dat studenten leren door zich juist op te stellen als actieve vraagstellers.
Gedegen educatie, eerlijke kansen en nog veel meer zijn dan ook van essentieel belang om huidige en toekomstige generaties van scholieren en studenten op te leiden tot actieve participanten in onze maatschappij. Echter, de laatste jaren neemt de kansenongelijkheid in het voortgezet onderwijs steeds sterker toe. De Onderwijsinspectie, die zelf schrikt van de toename, heeft hier onderzoek naar gedaan. Daarbovenop is er op scholen en universiteiten een toename van psychosociale klachten zoals depressie, angst en burn-out. Onder studenten in het hoger onderwijs blijkt nu ook dat studenten steeds vaker psychische klachten hebben.
Een voorstander van gelijke kansen in het onderwijs was de auteur, socioloog, historicus en burgerrechtenactivist W. E. B. Du Bois. Hij geloofde dat educatie een fundamenteel recht is dat om welke reden dan ook niet in gevaar gebracht mag worden. Du Bois was er ferm van overtuigd dat educatie mensen juist verheft en dat niet enkel ‘werk’ onderricht moet worden, maar ook het ‘leven’3. Hierbij moeten we ons volgens hem onder andere blijven afvragen wat het doel is van educatie.
Intellectuele tradities, en educatie in het algemeen zijn net als de mens ook aan voortdurende verandering onderhevig. Niet enkel moeten wij ons blijven afvragen wat en hoe er precies onderricht wordt, maar ook hoe we gelijke kansen en het welzijn van studenten kunnen bevorderen. Net zo min we onze studenten aan het ongeluk en de grillen van een onrechtvaardig systeem willen overleveren, zo moeten wij hen ook niet richting een op een prestatiedruk gebaseerde overactieve vorm van educatie drijven.