De school van de mogelijkheid — leren angst te hebben
Het geloof is een integraal onderdeel van Kierkegaards wijsgerige constructie van de vrijheid via de angst. Geloof heeft met transcendentie te maken en transcendentie is een centraal aspect van zijn filosofie. Het geloof duidt innerlijkheid, zekerheid en ernst aan, en daarmee ook de kwetsbaarheid van het transcendente gebeuren. Kwetsbaar, omdat ik de afloop niet ken van de subjectieve stap die ik moet nemen. Een stap die de oneindige vrijheid niet alleen mogelijk maakt, maar zelfs concretiseert. Dus blijft de scepsis overeind — ‘wie zegt dat het ook gaat lukken?‘. Het is telkens weer een avontuurlijk experiment dat ik zelf moet aangaan, al weet ik niet hoe het gaat uitpakken. Het enige dat ik kan doen, is er geloof in te hebben dat vrijheid binnen mijn menselijke eindigheid mogelijk is.
En juist daarom moet ik volgens Haufniensis leren angst te hebben en wel op de juiste manier:
De angst leren kennen [is] een avontuur dat ieder mens moet doorstaan, wil hij niet verloren gaan door ofwel nooit in angst te hebben gezeten of door zijn angst ten onder te gaan. Wie dus geleerd heeft op de goede manier angst te hebben, die heeft het hoogste geleerd.
Als ik haar trotseer, is de angst vormend, want ze confronteert mij met iets en leert mij iets kennen, namelijk dat ik een stap doe in de vrijheid wanneer ik me identificeer met het oneindige. Dan pas wordt het bedrog van de eindigheid ontmaskerd en kan ik me nergens meer achter verschuilen. De angst vormt dus mijn eeuwig bewustzijn en wel in de drie stappen of fasen van angst die alle drie nodig zijn, aangezien de eerste identificatie met de vrijheid geheel abstract is. Dat abstracte van de vrijheid kan pas concreet worden nadat ik de derde angst heb overwonnen en nota bene omdat ik blijf geloven in mijn vrijheid.
Wanneer ik word gevormd door de angst, word ik in feite gevormd door de mogelijkheid. En mogelijkheid verbergt transcendentie, want mogelijkheid is transcendent ten opzichte van de realiteit. In de mogelijkheid is alles in gelijke mate mogelijk, zegt Haufniensis, en dit is precies wat de sensatie van vrijheid is en de reden dat we vrij willen zijn: we willen een gelukkig leven hebben dat niet gedetermineerd is, dat open ligt en waarin alles mogelijk is. Toch is deze vrijheidssensatie ook bedrieglijk. Ik heb immers een verleden, een geschiedenis en een bepaalde afkomst waardoor ik nog vastzit aan van alles en nog wat.
In Haufniensis’ school van de mogelijkheid leer ik niet alleen hoe ik op de juiste manier angst moet hebben, maar ook dat ik in het eindige leef dat contingent en dus onzeker is en waar alles ook in duigen kan vallen. Daarom is het geloof nodig, dat is de innerlijke zekerheid, die de oneindigheid anticipeert, en bijgevolg is het geloof niets anders dan anticipatie en wel de anticipatie van vrijheid.
Iets te anticiperen betekent niets anders dan nu al vooruit te grijpen op iets dat later komt; dat iets is er dus al in zekere zin. Het eeuwige in de mens is er krachtens deze anticipatie. Dit vooruitgrijpen zit in alle stappen van de angstontwikkeling, die steeds dichter komt bij de angst die vruchtbaar is. Maar er is een verschil met betrekking tot de beslissende factor. In de eerste twee stappen is namelijk het actieve beslissend, in de derde juist het passieve:
- Wanneer ik de eerste angst voor het niets trotseer, dan stap ik moedig in de mogelijkheid van de vrijheid en verbind ik me met mijn niet ingevulde toekomst. Toekomst hebben is anticiperen op het heden — op mijn vrijheid in het heden dus —, want die toekomst, ofwel de belofte van vrijheid, die heb ik al.
- Vervolgens word ik geconfronteerd met mijn angst voor het kwade en heb ik ernstig — een niet sofistisch — berouw. Doordat ik de verantwoordelijkheid voor mijn verleden op me neem, anticipeer ik wederom op het heden, want ook dat verleden heb ik al.
- Wanneer ik nu echter mijn angst voor het goede trotseer, stap ik niet meer in het goede, maar in mijn bereidheid de vrijheid aan te gaan die zich nog aan me moet voordoen. In deze laatste fase is mijn passieve bereidheid beslissend. Deze passieve bereidheid tot het goede is werkelijke anticipatie, want nu pas kan zich iets aan me voordoen, en in deze zin gebeurt hier de transcendentie als transcendentie — als een aanraking — voor het eerst.
Die school van de mogelijkheid is een van de mooiste en avontuurlijkste scholen waar ik ooit op heb gezeten en waar ik nog steeds heel graag naar toe ga. Wat nu in ieder geval duidelijk is geworden, is dat de positieve structuur van angst iets te maken heeft met tijdelijkheid: de toekomst waarmee ik me in de eerste angst verbind, het verleden waarvoor ik in de tweede angst de verantwoording neem en tenslotte het heden waar het uiteindelijk om gaat, want pas daar in het heden wordt de mogelijkheid van vrijheid concreet. Kierkegaards filosofie van de vrijheid is in die zin metafysica zoals ik die begrijp en waardeer. Metafysica heeft ook altijd iets in zich van een tijdelijkheidstheorie en die is expliciet aanwezig in Het begrip angst. Maar dit onderwerp spaar ik op voor een volgend artikel over Kierkegaards filosofie van de vrijheid.